Reisverslag april 2004

Zusterschip Willem van Driel






Haijo de Jonge stuurman van de S.S. "Anton van Driel"

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

terug naar boven

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 










Verslag van de ramp met het stoomschip "Anton van Driel" 1919-1920 15 december 1919:
(zie bron 1)
Brief geschreven door Haijo de Jonge aan zijn vrouw Hillechien en zoons Luppo en Israel. Haijo was stuurman van de S.S. "Anton van Driel" op 15 december 1919, veertien dagen voor de noodlottige scheepsramp voor de kust van New Foundland.

Port of Sydney den 15 Dec 1919

Lieve vrouw en zoons! Ik weet niet of deze brief terechtkomt en wanneer maar zal hem maar verzenden. ’t Is geen duizend gulden wat verloren gaat. Zijn hier zondag 14 dezes behouden aangekomen doch wat reis we hebben gehad kunt U wel enigszins denken het was juist 29 dagen. Het is niet de bedoeling hierover te schrijven geeft niets alleen hebben we het voorrecht dat we zonder ongeval hier zijn aangekomen. Wanneer we weer van hier zullen gaan is mij onbekend doch dit is zeker: kerstfeest zullen we in R’dam niet mogen zien evenals den nieuwjaar. Affijn niets aan te doen. Hier liggen thans nog enige Hollandse schepen, de Zwarte Zee ook. Het spijt mij dat ik geen halve maand heb opgenomen of maandbrief heb gevraagd het werd nu zoo lang. Zal zeker tekortkomen. Wil nog vragen of ze van kantoor een 250,- gulden zullen afgeven als ik bewijs van de kapitein ontvang. We zullen zien.
’t Is hier alle dagen slecht weer, sneeuw en ijs bij afwisseling.
Dan beter bij de kachel in huis en koffie drinken thuis als aan boord. Schrijf op deze niet meer want als wij vertrekken zijn wij misschien zonder ongeval eerder dan de brief of het moest al zoo uitkomen met de maildienst. Het gaat bij de ….. het schrijven, maar geef U tijd de brief te ontcijferen. Overigens geen bijzonders, hoop dat U dezen nog spoedig ontvangt, weet U toch meer als couranten berichten. Verder U allen een gezegend kerstfeest en veel heil toegewenscht bij de intrede van het nieuw jaar toegewenscht.

Blijft als altijd Uw hartelijk liefhebbende echtgenoot en Vader HdeJ.


19 januari 1920: (zie bron 2) Overlijdens advertentie Haijo de Jonge in een krant van 19 januari :
"Na lang tusschen hoop en vrees geleefd te hebben, moeten wij tot de overtuiging komen dat bij de ramp van de "Anton van Driel" op 29 december j.l. is omgekomen mijn innig geliefde Echtgenoot en zorgzame Vader, de Heer H. DE JONGE In leven 1ste Off. A.b. van genoemd S.S. H. DE JONGE- LUURSEMA, I. DE JONGE, L. DE JONGE R’dam, 19 Januari 1920 Schoonebergerweg 47b"


24 januari 1920: (zie bron 3) Uit een krant, het ooggetuige verslag van het vergaan van de SS "Anton van Driel":
Het vergaan van de s.s. "Anton van Driel". Men zal zich herrineren, dat het Nederlandse stoomschip "Anton van Driel", 27 Dec. Van Sydney, Canada, naar Rotterdam vertrokken met ’n lading kolen ter hoogte van St John’s gestrand is. Van de 29 leden der bemanning werden er drie gered. Twee der geredden, D. v. d. Ploeg uit Harlingen, tweede stuurman, en Bredius, een stoker, zijn met het s.s. "Nieuw-Amsterdam" als passagiers meegekomen.
De eerste vertelt van de ramp het volgende: Den 27sten December verlieten we Sydney om langs de gewone route bezuiden New-Foundland, de thuisreis te ondernemen. De zee spookte en het schip was dikwijls de prooi van hevige deiningen. Vermoedelijk door de onbekendheid met een of anderen stroom zijn we van den gewonen weg afgeslagen geraakten we ten Zuiden van St. John’s op de rotsen. Het was 28 Dec, zaterdagavond 11 uur.
Het schip begon gevaarlijk te slingeren en hevig te stooten. Ik lag in mijn hut, toen ik door het hevige geraas werd wakker geschud en de wachtsman hoorde roepen: "we zitten op de rotsen, allen naar dek". In zenuwachtigen toestand en diepe verslagenheid schaarde de bemanning, waarvan velen maar half gekleed, zich op het dek om den kapitein, die beval de booten uit te zetten. Geweldige golven sloegen inmiddels met hevig geweld over het schip, dat kraakte en gebeukt werd door de brullende zee. De stuurboordboot kon aan stuurboord niet te water gebracht worden en moest om den kop van het schip naar bakboord overgebracht worden. Hier begaf de bemanning zich langs de takels in de booten, die daarna werden afgekapt, evenals de vanglijnen, waarmede de sloepen nog aan het schip verbonden waren. Men trachtte in de omgeving van het schip te blijven, hetgeen ondanks de gezwollen zee, gelukte. Van landen aan de rotsige kust was natuurlijk geen sprake. Het schip slingerde niet meer zoo hevig en zat dus geheel aan den grond vast. Het gevaar aan boord was nu minder groot dan in de sloep. De bemanning in de stuurboordboot roeide nu terug en trachtte de afgekapte vanglijnen weer te pakken, met groote inspanning gelukte dit. Er moest nu een vrijwilliger zijn die zich eerst aan boord begaf om daar de vanglijn te hanteeren. Hiervoor meldde v.d. Ploeg zich aan. De stoker Bredius volgde dezen levensgevaarlijken toer. De overigen konden, van koude verstijfd – men had twee uren in de open boot en slecht gekleed doorgebracht – geen van allen het voorbeeld van hun voorgangers volgen. In de dichte duisternis begaf hij zich op den tast naar beneden, waar de stormleer lag. Daarlangs zouden ook de anderen aan boord kunnen komen. Juist toen hij terugkeerde, knapte de vanglijn af en klonk hem boven het geloei der golven tegen: Wij zijn los ! De boot sloeg weg en met een vreeselijk noodgeschrei van de bemanning verdween ze in de diepte. De bakboordboot bleek toen reeds vergaan. V. d. Ploeg begaf zich nu verstijfd en sidderend van het ijselijk gebeuren, naar de hut van den eersten machinist. Op diens vraag tot den stoker: Waar ben je? kwam een antwoord uit de hut van de draadloze telegrafie en bij onderzoek vond men daar den derden stoker, een Duitscher uit Canada, die zich bij de thuisreis aangemonsterd had. Hij had zijn voet verstuikt en in deze hut bij de kachel zijn toevlucht gezocht. Met zijn drieen wachtten zij nu den morgen af. Het schip begon langzaam vol te loopen, de luiken waren weggeslagen en nog steeds beukte een bulderende zee tegen het krakende wrak, Dinsdagmorgen om 8 uur kwam een sleepboot in het zicht nadat de drie overgeblevenen ruim 30 uren in hulpeloosheid hadden doorgebracht. De sleepboot zette een klein bootje uit met twee mannen aan boord, en zoo werd men van het wrak gehaald. Donderdagavond d.a. zijn de stuurman en de stoker - de Duitscher was in Sydney achtergebleven – in New York aangekomen.


Chronologische reconstructie (bron 1,2 en 4)

15 december 1919:

Brief geschreven door Haijo de Jonge aan zijn vrouw Hillechien en zoons Luppo en Israel, vanuit Sydney (New Foundland)

27 december 1919:

De "Anton van Driel" vertrekt met een lading kolen vanuit Sydney (Canada) richting Rotterdam.

28 december 1919 om 23.00 uur:

Door hevig noodweer, en sterke stroming raakt het schip uit z’n koers en loopt op de rotsen bij St. Shotts (New Foundland). Twee reddingsboten werden uitgezet. Na 2 uur probeerde de bemannig van een van de sloepen weer aan boord te klimmen, dit lukt slechts 2 personen. Een derde persoon wordt nog ontdekt op het schip. Aan boord wachtten de drie volgende ochtend af terwijl het schip aan het vollopen is.

31 december 1919 om 08.00 uur:

Een Canadese sleepboot komt de overlevenden van het schip af halen.

1 januari – 15 januari 1920:

De aangespoelde lichamen van de bemanning worden tijdelijk begraven boven op de rots, op de oostelijke kop van St. Shotts.

16 januari 1920:

De lichamen van de bemanning worden per trein vervoerd naar Trepassey, 21 miles verwijderd van St Shotts, waar ze een "Christian burial" krijgen. Vermoedelijk liggen de graven op de R.K. begraafplaats van Trepassey. Dit is de "Holy Redeemer Parish (RC)". De grafstenen zijn zwaar aangetast door de zoute lucht, maar in de archieven van deze parochie kan meer informatie gevonden worden.


Bronnen: Brief Haijo de Jonge vanuit Sydney (New foundland) aan zijn vrouw en kinderen (Hillechien , Israel en Luppo), d.d. 15-12-1919. Overlijdens advertentie Haijo de Jonge in een krant van 19-01-1920 Verslag van de scheepsramp in een nederlandse krant d.d. 24-01-1920. Dr. Tom Nemec, Phd, Assoc. Prof. Of Anthropology at Maritime History Archive, Memorial University of Newfoundland. St John’s (NF)(URL: <http://www.mun.ca/mha/>) Encyclopedia of Newfoundland and Labrador. Bibliotheek van het Nederlands Scheepvaartmuseum te Amsterdam: "Lloyds Register – steamers 1919-1920". Gegegvens redery : W. van Driel's Stoomb. en Transp. N/V. te Rotterdam. Andere schepen van v. Driel: "Meuse", "Willem van Driel SR","Witte Zee", "Zwarte Zee". Gegvens schip: Anton van Driel, gebouwd in 1917 door A. Vuijk & Zonen te Capelle a/d IJsel, lettercode NFJV, 2522/1500 bruto/netto ton, Ëlec.light, wireless, 1 deck, engines:3 cil. 22." 240 HP., lengte/breedte/diepte 300.0|45.0|20.0 "Scheepsrampen / koopvaardij en sleepvaart, 1855 – 1991".

 

 

 

 

Reisverslag april 2004

DE LAATSTE EER

Voor de oostkust van Canada had 85 jaar geleden een scheepsramp plaats die ons als familie nog steeds bezig houdt. Rouw om het verlies en zwijgend verdriet over onopgeheldere omstandigheden bepaalden decennia lang de omgang met het onderwerp.Tot een nieuwe generatie met behulp van internet op onderzoek gaat en nieuwe feiten boven water brengt.
De volgende stap is om samen met mijn zuster, mijn zoon en kleinzoon het vliegtuig te nemen en de plaats des onheils te gaan bezoeken.
De voorbereidende lectuur waarschuwt ons:
't weer is er slecht, het landschap onaantrekkelijk; behalve drank is er geen vertier aanwezig.
Nova Scotia, New Brunswick en Newfoundland, zo heten de drie oostelijke provincies van Canada, namen die tegelijk heimwee en hoop uitdrukken. Schotten, Duitsers, Ieren, Engelsen, Fransen en zovele anderen hebben hier gezocht naar een verbeterde editie van hun vaderland, een land met minder armoede en onheil, maar met meer vrijheid en ruimte dan vroeger-thuis. Ruimte genoeg, maar onheil te over.
Wayne Johnston beschreef Newfoundland als een Kolonie van onvervulde dromen en Robert Hayman verhaalt in zijn gedicht De Kluizenaar over een Ierse visser uit Bristol's Hope die het eiland vervloekt omdat een onverlaat zijn boot heeft doen zinken, zijn huis heeft afgebrand en alles meegenomen, inclusief zijn vrouw. Dat laatste met de mededeling: 'Zij is niet vreemd gegaan, want ze heeft 't altijd al met andere mannen gedaan..'En dan verzucht de visserman: 'O, waren deze kusten ongezien gebleven, de wouden had men niet moeten betreden'.
Driemaal per week vliegt Air Canada van Londen naar St John's, de hoofdstad van New-foundland, een rustige, ietwat Scandinavisch aandoende stad van ruim 100.000 inwoners.
Vanuit het vliegtuig zie je de stad hoog op de uit zee oprijzende rotsen liggen, deze april-middag beschenen door een vrolijke voorjaarszon. Zijn de slecht-weer-verhalen overdreven ?
In het hotel waarschuwt men ons dat de volgende dag de buitenwegen onbegaanbaar zullen zijn. Wij geloven het niet, maar het is waar: die nacht valt er een halve meter sneeuw en de sneeuwploegen staken die dag. (Men zegt: dat staken doen ze speciaal als er sneeuw ligt).
Ons plan om per auto de stad te verlaten kan vandaag niet doorgaan. En toch is de uiterste zuidpunt van het schiereiland Avalon ons reisdoel, want daar ergens moet onze groot- en voorvader in 1920 ter aarde zijn besteld. Morgen gaan we er, al glibberend, heen.
Aan Hugo, mijn kleinzoon, vertel ik het verhaal van mijn grootvader, eerste stuurman op het stoomschip de Anton van Driel, 2522 brt, lengte 300, breedte 45, diepte 20 ft, gebouwd in 1917. Opa was 56 jaar in 1919, een ervaren zeeman die de verste oceanen had bevaren en wist van gevaren en risico's , van zeestromingen en vaargeulen, van stormen en ijsbergen.
Op 14 december 1919 waren ze aangekomen in Sydney, Nova Scotia, na een zware reis van 29 dagen en de volgende dag schrijft hij: Lieve vrouw en zoons, We zijn hier zonder ongeval aangekomen. Wanneer we weer van hier zullen gaan weet ik nog niet, maar het kerstfeest zullen wij in R'dam niet mogen zien evenals den nieuwjaar. Het is hier alle dagen slecht weer, sneeuw en ijs bij afwisseling. Thuis bij de koffie is het heel wat beter....
Op 24 december vertrekt het vrachtschip, met 3800 ton kolen geladen, met bestemming Rotterdam, maar het zal er nooit aankomen. In de nacht van 28 op 29 december raakt de Anton van Driel in een zware storm uit de koers en het schip loopt daardoor op de rotsen voor de zuidkust van Avalon. Omdat het schip dreigt te breken geeft de kapitein bevel in de sloepen te gaan, een bevel waaraan men, op drie man na, gehoor geeft. Even later breekt het inderdaad, maar de drie achterblijvers weten zich drie dagen lang op het halve wrak in leven te houden. Zij hebben het overleefd, terwijl de mannen in de omslaande sloepen in duisternis en kou door de huizenhoge golven zijn verzwolgen....


Thuis in Rotterdam volgen Moeder-de-vrouw en de beide zonen gespannen de scheeps-berichten die telegrafisch worden overgeseind. De weerberichten vanuit Canada's oostkust zijn deze decembermaand uitgesproken slecht en daardoor zijn het geen leuke Kerstdagen in huize De Jonge. Maar Oud en Nieuw zal nog erger worden. Het Alg.Handelsblad van 30 dec. 1919 weet te melden dat de Anton van Driel voor de kust van Newfoundland schipbreuk heeft geleden en dat er maar weinig overlevenden zijn. De volgende dag geeft de krant een aantal namen van omgekomenen en van de drie overlevenden.Vader is niet bij de laatsten...
Toch blijven ze tegen beter weten in hopen. Totdat er op 15 januari twee brieven in de bus vallen: een van de rederij : 'Onze welgemeende deelneming bij het overlijden van uw echt-genoot en vader'; de andere brief is van Vader zelf, gedateerd 15 december 1919....
April 2004. Eindelijk zijn wij, mijn zoon en kleinzoon, mijn zuster en ik, in de gelegenheid om te doen wat mijn vader en zijn broer nooit voor mogelijk hielden: het graf (be)zoeken van hun vader, mijn opa. Erg duidelijk zijn de aanwijzingen niet, maar we moeten in elk geval aan de zuidkust van Avalon zijn, bij Eastern Head, waar het schip moet zijn vergaan. Als de hoofdweg is vrijgegeven rijden we van St John's zuidwaarts 'afwisselend door sneeuw en ijs' in een ijzig en steeds kaler wordend landschap. Er staan borden langs de weg: Pas op voor de kariboe, maar die spelen vandaag zeker kiekeboe: er is geen levend wezen te bekennen. Tenslotte komen we aan in het dorp Trepassey, de enige plaats met een motel, een onder-komen waar 's zomers allerlei natuurliefhebbers zoals kariboekijkers, vogelspotters, walvis-watchers en ijsbergkenners overnachten.
Wij zijn de eerste gasten in het nieuwe seizoen en Jerome, de eigenaar, wil ons graag van dienst zijn bij onze zoektocht. Hij weet waar Eastern Head ligt en hij kent in het daarbij gele-gen dorpje St. Shotts een oude man, Alonzo Finlay, 'die alles weet van vroeger'. Alonzo wil ons de volgende dag graag ontvangen en wij erheen. Het weer is omgeslagen: van sneeuw naar felle regenvlagen, van storm naar mist. Met moeite kunnen wij de weg aanhouden, die bij St. Shotts doodloopt op de oostelijke rotspartij: Eastern Head. Daar treffen we Alonzo, 89 jaar, die ons meeneemt naar zijn huis en ons daar een boekje laat zien over scheepsrampen: St Shott's Shipwrecks; Graveyard of the Atlantic.
Er hebben zich daar zo'n 70 scheepsrampen voorgedaan, waarvan er 39 in het boekje zijn beschreven. Als no.39 is de schipbreuk van de Anton Van Driel vermeld, beschreven als een van de meest rampzalige, gezien het aantal slachtoffers. Alonzo zit op zijn praatstoel, want hij weet nog van de Anton van Driel. Hij was toen 4 jaar oud en hij herinnert zich dat zijn va-der heeft geholpen, de verdronken mensen uit het water te halen en op de kant te brengen. Het waren er tenslotte 28 en ze zijn eerst met een zeil overdekt op de kant gelegd en nadat het weer iets minder slecht werd en de kisten waren aangevoerd, begraven in dat gindse moeras, dat dan ook nog steeds het Van Driel Marsh heet...We zijn diep geroerd door deze informatie, we bedanken Alonzo hartelijk en we maken ons, in ons motel teruggekomen, gereed om de volgende dag een gedenkteken te plaatsen in het Van Driel Marsh.
In Nederland hadden we al een plaquette laten maken met de naam en de data van opa en in Trepassey weten we een weggeworpen houten kruis en een paar kransen van kunstbloemen te bemachtigen. Daarmee gewapend gaan we dan -in hevig noodweer- de volgende dag naar het aangewezen moeras. In de stromende regen verzamelen we wat grote keien en bouwen we een gedenkteken rondom de plaquette. Het zicht is minimaal, de misthoorn loeit, we zakken tot onze enkels in het moeras, we waaien haast uit onze kleren, maar onze missie is volbracht. Eindelijk de laatste eer bewezen aan opa Haijo.
Haijo de Jonge, Ermelo.